maandag 30 november 2009

Pianoles

Mijn eerste lerares kwam uit Kazachstan. We probeerden zo goed en zo kwaad als het soms gaat met elkaar te communiceren. In houtje toutje Frans met af en toe een Engelse term ertussen door. In een voor mij nieuwe notenbenaming – niks c,d,e,f,g, maar do, re, mi, fa, sol. Maar we kwamen ergens, ik kreeg de smaak te pakken van dat pianospelen.

Totdat Tatiana op een dag niet meer op kwam dagen, en ook geen telefoon meer oppakte. Een week erna kwam ik achter het verhaal; ze had ook ander werk in Rwanda, en een werkvisum dus. Maar van de een op de andere dag werd ze op straat geknikkerd. Dag werk, en nog belangrijker: dag visum. Binnen een paar dagen stond ze op vliegveld Kigali met een enkeltje Kazachstan. De pogingen om vanuit die uithoek werk te vinden in Rwanda mislukten. Exit Tatiana, exit pianoles.

Vorige week zette ik een oproep op Kigali Life, een yahoogroep voor mensen die hier wonen en informatie met elkaar willen uitwisselen. Of iemand nog een Engelssprekende pianoleraar kende?

Ik kreeg in ieder geval een reactie, van iemand die Olivier aanraadde, een goede pianoleraar. Ik belde hem op en checkte voor de zekerheid of de informatie klopte. En jazeker, hij was er een. En maandagochtend kon hij langskomen. Ik blij.

Het duurde vanochtend even, ik wachtte meer dan een uur op hem. Hij was de weg kwijt, vertelde hij me toen hij eindelijk onze poort binnenwandelde. Een beetje sjagrijnig van het wachten, kwam ik gelijk ter zake: hoe stond het met zijn pianospel? En met zijn ervaring als leraar?

Olivier: ‘Ja, het is een beetje een misverstand. Wie heeft gezegd dat ik ervaring heb als pianoleraar? Ik heb zelf wel de basis van piano geleerd.’

Ik deed nog een poging, terwijl de moed me in de schoenen zakte: ‘Maar zaterdag aan de telefoon vroeg ik toch of het klopte dat je pianoleraar bent? En je zei ja!’

Om zijn hachje te redden, of hoe dan ook, zei hij: ‘Ja, ik was denk ik een beetje in de war. Want ik kan piano spelen. En ik ben ook leraar, maar dan in wiskunde, op een school in Byumba.’

Hartelijk bedankte ik hem voor de moeite om langs te komen om zijn verhaal te doen, en begeleidde hem weer naar onze voordeur. Rwanda, ik snap er nog steeds niets van.

donderdag 26 november 2009

Post

Voordat we hier arriveerden, vroegen we onze toenmalige verhuurder onwetend of ze ons het adres kon geven van ons tijdelijke huurhuis. Stel dat we haar niet zouden treffen op de afgesproken tijd, dan konden we onze eigen weg vinden.

Omdat ze nogal onduidelijk Frans sprak (en ons Frans allerbelabberdst was), begrepen we haar antwoord niet helemaal, maar zoveel werd ons wel duidelijk: een eenduidig adres was er niet, we moesten gewoon de routebeschrijving volgen:

‘Je gaat richting Gikondi Nyenyeri, je passeert Merez 1 en bij Merez 2 sla je linksaf de zandweg in, dan is het de vierde, blauwe, poort aan je rechterhand.’ Merez 1 bleek een tankstation te zijn en Merez 2 was ook een tankstation, van Kobil. Maar de meeste mensen snapten het feilloos, die routebeschrijving.

Na aankomst bleek dat de hele stad ongeveer tien straten kent met een naam. De rest van de huizen wordt aangeduid met benamingen als ‘plot 42849 in Nyarutarama, in de buurt van de Green Hills school’.

Nog veel naïever dachten we over postbezorging. Het leek ons een hels karwei als postbodes routebeschrijvingen naar Merez moesten kennen. En zou de familie een envelop moeten volschrijven met een routebeschrijving naar ons huis?

TNT moet de tip maar niet krijgen, maar de post werkt zo efficiënt in Rwanda: je neemt een postbus, je laat de post bezorgen bij kerk of moskee en anders heb je pech.

We dachten dat we met de huur van onze postbus 3349 van alle mogelijke complicaties af waren. Totdat ik opeens voor een gesloten deur kwam te staan bij het postkantoor. Het aanplakbiljet liet niets te raden over: vanwege renovatie was het postkantoor tijdelijk gesloten. Jammer voor de mensen die op verjaardagspost zaten te wachten. En waar was onze postbus gebleven? Er stond wel wat, maar ik ken de Merezzen nog niet op mijn duimpje, dus de routebeschrijving zei me niets.

De post bleek het woord renovatie verder nogal ruim op te vatten. Een week na de eerste confrontatie met de sluiting was het gebouw volkomen met de grond gelijk gemaakt. Niks inspraak, of het gebouw conserveren omdat het in de brutalistische periode is gemaakt. Het wordt waarschijnlijk ingeruild voor een van de Chinese hoogbouwwerken die Kigali een heuse Skyline moeten geven.

Onze postbus hebben we uiteindelijk ook weer gevonden, met dank aan Johans chauffeur.
Sindsdien lijkt het met de postbus zelfs beter te gaan, vandaag lag er alweer iets (niets zo deprimerend als een lege postbus, en met reclamefolders kun je hier ook niet smokkelen, die zijn er gewoon niet).

Ik ben wel benieuwd wat er gaat gebeuren met die verjaardagskaart die mijn moeder naar ons fysieke adres stuurde. Zou iemand hem aan de muur hangen? Zouden we hem alsnog krijgen, met boete? Of wordt ‘ie retour gestuurd aan Venray? De mysteries zijn in Afrika nog aan de orde van de dag.

Van binnenuit

Het blijft lastig om Rwanda te leren kennen van binnenuit. Hoe vaak zijn we in een 1 op 1 situatie met een Rwandees, die ook nog loslippig is? Ik zal bekennen: de enige keer dat het me overkomt, is bij de schoonheidsspecialiste. Gelukkig ook een schot in de roos, want net als kappers willen die dames wel praten als ze aan het masseren, waxen of stomen zijn.

Harriet is mijn doorkijkje in de Rwandese samenleving en onlangs vertelde ze me haar familieverhaal. Haar vader was een man in aanzien, hij werkte aan het hof van de laatste koning van Rwanda. Ze hadden een prachtig huis bij Gitarama, toen het centrum van de macht.

Toen het nieuwe bewind aan de macht kwam, werd haar vader opgepakt en gemarteld. Daar is hij nooit meer overheen gekomen. Nadat ze naar Oeganda waren gevlucht, ging hij al snel dood. Haar moeder bleef achter met een bubs kinderen. Ze twijfelde wel over teruggaan, naar de luxe, en de vertrouwde grond. Gelukkig deed ze het niet, want in dezelfde tijd werden er veel mensen vermoord in die contreien.

Omdat het in Oeganda onder Idi Ammin ook niet veilig was, trokken ze door naar Kenia, waar Harriet haar opleiding en studie afrondde. Maar ze bleef zich een vreemdeling voelen daar, de Rwandezen werden niet met open armen ontvangen. Genocide of niet.

Toen ze konden terugkeren, ging de hele familie dan ook terug. Zij slijt haar dagen in de Trust Saloon en af en toe keert de familie terug naar de geboortegrond. De buren komen uit hun huizen en kijken verschrikt en argwanend. De vroegere werkers voelen niet meer vertrouwd, ze zijn vreemden geworden. Met vreemden loopt het vaak slecht af, die worden gewoon vermoord. Uit angst, jaloezie of om oude rekening te vereffenen.

Dus dat prachtige huis gaan ze nu verkopen, met spijt in het hart. ‘We kunnen er gewoon niet meer naar terug’, zei Harriet, ‘we kopen wel een stuk grond in Kigali en zetten daar een mooi familiehuis neer.’

Goed, berooid is ze niet. Maar de familiegrond is in dit land wel heilig. Dus blijft het wringen, deze gang van zaken. En erover praten? Dat kan ze alleen maar met haar familie en vrienden. En soms in de beslotenheid van haar hokje op het werk. Die heet niet voor niets de Trust Saloon.

zondag 25 oktober 2009

Blootsvoets

Even over apotheken: die hebben hier een andere gevoelswaarde dan in Nederland. Ze zijn alomtegenwoordig en je kunt er terecht voor doktersadviezen, luiers, dieetproducten. Ik heb er onlangs een tweetal muskietennetten vandaan gehaald. Gesponsord door Johans werkgever en tien andere buitenlandse donoren. De variant die ik in Nederland had gehaald, kostte me vijftig euro, deze drie kwartjes. Toen ik ermee thuiskwam, zei onze hulp: ‘Moest je zoveel geld betalen voor het net?’ Even dacht ik dat ze een grapje maakte. Maar nee, ze worden hier huis aan huis gratis verspreid.

De netten zagen er goed uit, alleen wat kort, ik kreeg er claustrofobische neigingen van. De naaister die hier in de buurt in een snikhete container haar haute couture bij elkaar naait, maakte van de twee een prachtig nieuw exemplaar. Als het geen misbruik was van donorgelden, zou je haast een handeltje overwegen.

De apotheek zag ik de laatste tijd vaak van binnen. Eerst om een hardnekkige hoest te bestrijden. Dan kwebbel ik wat in het halfslachtige Frans dat ik machtig ben en krijg ik ‘ik denk dat dit het beste middel is’ mee van de specialist.

Verder ben ik aan het strijden tegen een wratje. Die diagnose was ook makkelijk gesteld, dus ik gokte dat er wel een middeltje voorhanden was in het vrije verkoop-segment. Eerst kreeg ik een aanstippen mee die helaas niet het gewenste resultaat bereikte.

De tweede sessie met de apotheker volgde en hij stelde heel wat middeltjes voor waar ik mijn vraagtekens bij had. ‘Nee, het is echt een viru! Geen huiduitslag.’ (Viru is wrat in het Frans, zover waren we al gekomen.)

Uiteindelijk nam ik donderdag een middeltje mee naar huis met de illustere naam ‘Groene duivel’. Tegen eksterogen, likdoorns en wratten. De meeste medicijnen hier komen uit Spanje, Frankrijk of België, zo ook deze. Om zeker te stellen dat ik de wrat probaat zou bestrijden, checkte ik de gebruiksaanwijzing.

En daar stond ‘ie, de zin: ‘Groene duivel geneest voorgoed en verdrijft alle terugval, maar daarvoor moet u zorg dragen alleen brede schoenen aan te doen. Herinnert u zich dat de negers, die blootsvoets lopen, nooit eksterogen hebben.’

Ik heb goed gekeken of ik niet een potje uit een overgebleven partij uit de jaren ’50 te pakken had. Maar nee, ‘goed tot december 2012’. Gemaakt aan de Rijksweg 9, 2880 Bornem, België.
Zo koloniaal heb ik het nog nooit gegeten.

zondag 18 oktober 2009

Trouwlust

Onze dominee heet Sam, en hij is een droogkloot. Zeker als hij de gemeente vermanend moet toespreken, zoals vanochtend, toen hij het tegen de jongeren-met-huwelijksplannen had. De procedure is normaal gesproken zo: je meldt je aan, je hebt wat pastorale gesprekken over het huwelijk en in de kerk wordt je naam drie keer omgeroepen. Als er mensen zijn met bezwaren tegen je huwelijk kunnen ze zich melden bij een van de pastoren. En ja, er is zo wel eens verijdeld dat een man die in de bush bush een vrouw had zitten, gewoon op de polygame toer ging…

Het trouwe kerkbezoek gaat er hier ook aan, dus die jong geliefden, vaak al zwanger voor het huwelijk – kinderen zijn hier je levensverzekering, dus je kunt maar beter weten dat het goed zit met de wederzijdse vruchtbaarheid – hebben vaak wel wat beters te doen dan drie keer opdraven. Onze Sam maakt daar elke keer gewag van, en dreigt de afwezigen niet te gaan huwen als het zo doorgaat!

Onlangs maakte een stel het erg bont (trouwen op zijn Afrikaans). Die kwamen op de huwelijksdag gewoon opdraven bij de kerk. Er was geen gesprek geweest, er was geen omroepronde geweest. Er was niets bekend. Ze hadden zin om te trouwen, en ook nog in de kerk. Dat moest genoeg zijn.

Helaas, niet voor Sam. Schoorvoetend moest het bruidspaar afdruipen. Zonder zegen.

Vorige week was de mededeling dat er geen trouwlustigen zijn vanwege de regentijd. Die gooit hier alles in het honderd… Deze week had Sam bezoek gehad van een stel dat op zoek was naar ‘een kale, oude man die ons kan huwen.’ Die hadden onze beste voorganger dus nog nooit in actie gezien (hij is amper veertig en heeft een dochtertje van 3 maanden. Kaal is hij weg.).

Maar ook daarvoor wordt nu een stokje gestoken, was de boodschap van Sam vanmorgen: ‘Alleen mensen die al drie maanden lid zijn van onze kerk, mogen hier trouwen. Dus zeg dat maar tegen je vrienden en familieleden die hier anders weer op de stoep staan. Geen trouwerij voor januari!’

Waarvan akte.

Wacht in nood

Wacht in nood

Toen ik de poort doorliep, had ik wel in de gaten dat er iets mis was. Maar zo erg? Ik haalde onze hulp erbij om in het Kinyarwanda te vragen wat er aan de hand was, en toen lag onze dagwacht alias tuinman John al gestrekt op de vloer. Te kreunen, onmachtig om te praten, grijpend naar zijn keel en zijn maag. En met ademhalingsproblemen, dat was duidelijk.

Naar de dokter dus, gezwind, die ons hele stelletje - chauffeur, hulp, kreunende John en mezelf - doorstuurde naar het centrale ziekenhuis CHUK.

We kregen de enige rolstoel die het ziekenhuis rijk is ter beschikking, en werden doorverwezen naar de emergency unit. Even slikken, wachten tot de dokter tijd heeft te midden van barende vrouwen, krijsende kindjes en andere mensen in nood.

Onze John deed een beetje panisch ondertussen, met drie man sterk moesten ze hem in bedwang houden omdat hij het ziekenhuis wilde ontvluchten. Naar Kibungo, waar zijn moeder woont, en daarnaast heel veel traditionele genezers.

´Poison, poison´, stamelde John, almaar meer verkrampend in zijn rolstoel. Voor hem was de diagnose simpel, hij was vergiftigd. En veel vertrouwen in de reguliere geneeskunst had hij overduidelijk niet. Het bijgeloof hier is dat je regelrecht het loodje legt als je na een vergiftiging in handen komt van een dokter, je moet echt de toverdrank van van je wonderdokter krijgen!

Toen hij zo verzwakt was dat hij niet meer kon tegenstribbelen, greep een verpleegster kordaat in, en spoot hem plat met een kalmerend middel. Binnen tien minuten was onze wacht onder zeil. En stond er een ongeduldige zuster te wachten op de rolstoel, die nodig was voor een andere patiënt.

Wat te doen? Met dat bijltje was eerder gehakt. Een witte doktersjas kwam tevoorschijn, John werd uit zijn stoel getild en op de jas op de grond gelegd. Naast kindjes op kartonnen dozen. In de wachtkamer.

donderdag 10 september 2009

Spreek je uit (voor de Julia liefhebbers)

Julia praat een soort mixje van Engels, Frans, Kinyarwanda en Nederlands met Jackie, onze hulp. Dat leverde gisteren de volgende conversatie op. Kunnen jullie gelijk lezen hoe wij ons kind verpesten met mierzoete drankjes…alhoewel een probaat middel tegen maag- en darmklachten, die nu de school weer begonnen is welig rondwaren.

Jackie: ‘Julia, donnez-moi Fanta.’

(Noot: wat het kind ook eet, drinkt of bij zich draagt, iedereen schept er een soort behagen en lol in om altijd tegen Julia te zeggen; give-me, donne-moi, en dan hard te lachen. Julia begint tegenwoordig heel hard te schreeuwen: Oya, oya!!!! ‘Nee, nee!!!!’ Ze bijt wel van zich af, de tante.)

En wat was de respons van Julia?

Julia: ‘Excuse me my friend, Coca Cola is no good for you. It is children. Sorry, Coco Cola is no good for you, it is Blu (met tong uit mond).

Watuh is good for you. Go drinkuh water, watuh is good for you!’

zaterdag 25 juli 2009

Landen

Het was een harde landing in Kigali, nu alweer drie weken geleden. We waren al voorbereid door een alarmerend mailtje van onze Nederlandse dominee, maar bij thuiskomst troffen we een hologige, graatmagere tuinman alias wacht aan.

Vlak voor ons vertrek naar Europa was hij zijn twintigjarige zus verloren nadat de bus waarin ze zat tegen een boom was aangeknald. De begrafenisrituelen waren nog niet achter de rug, en de hoge leningen voor de begrafenis waren amper afgesloten, toen zijn tweejarige zoon ernstig ziek werd.

Drie nachten in het ziekenhuis boden geen soelaas. Ik vraag me soms af of ze überhaupt ingrijpen bij ziekte, want de dokters vertelden alleen maar dat ze ook niet wisten wat er aan de hand was. Maar het kind overleed, zonder ziektebeeld. Onze wacht is er inmiddels van overtuigd dat zijn enige zoon is vergiftigd, om wat voor duistere reden dan ook. Wij rationele westerlingen zouden eerder gokken op ernstige malaria of hersenvliesontsteking ofzo.

Onze schuchtere, niet al te kiene dagwacht, had het dubbele ongeluk dat hij vanwege een verhuizing in de stad niet verzekerd was – het bizarre systeem dat je je elke keer opnieuw moet verzekeren als je naar een andere regio vertrekt, werd afgeschaft op 1 juli, net te laat voor hem.

Dus naast het grote verlies van zijn oudste kind, zat hij ook financieel direct aan de grond. Een begrafenis kost hier minstens een maandloon, de ziekenhuiskosten stonden gelijk aan drie maanden. Onze John schraapte lening na lening bij elkaar, familie en vrienden deden hopelijk de rest, maar geld voor eten was er niet eens meer.

Laat staan dat hij nog nachtrust had. Voor onze ogen draaide de man volkomen door, begon tegen onze huishoudelijke hulp over zelfmoord en wist echt van ellende niet meer wat hij moest doen.

Zevenentwintig is hij, vader van twee kinderen (van wie dus nu nog alleen de jongste, een dochter ook nog, in leven is. Erger kan niet, dat je zoon het leven laat en je dus alleen nog maar een dochter overhoudt!) en getrouwd met een jonge vrouw, die eerder dit jaar vlak na de bevalling ook al bijna doodbloedde vanwege een complicatie, er was een stuk placenta achtergebleven in de baarmoeder.

Elke dag zien we hem, en zien we gelukkig hoe hij bijtrekt. Onze sterke, daadkrachtige hulp – 21, verantwoordelijk voor vier jongere broertjes en zusjes, van wie de jongste net vier is – geeft hem pastorale hulp en praat hem moed in. Hij heeft ondertussen vier medicijnen, tranquillizers, slaapmiddelen , wat dies meer zij. Hij mag overdag bijslapen van ons, in zijn pauze verslindt hij zijn bijbel en in de nacht horen we hem bidden, zingen en verzen reciteren.

Beetje bij beetje worden zijn wangen wat voller, neemt zijn eetlust weer toe, duwt hij de schommel waar Julia op zit, weer lachend en begroet hij ons soms zelfs met een glinstering in zijn ogen.

Rouwen in Kigali. De mensen gaan hier zo makkelijk dood; als je niet voor het leven kiest, ben je zo de volgende. John zal het niet zijn. Maar op zijn magere, smalle schoudertjes drukt een zware last.

donderdag 21 mei 2009

Interculturele crèche-ellende

Al maanden staan we op de wachtlijst voor de Europees aandoende peuterspeelzaal Petits Calins. Eigenlijk had voordat we hier in Kigali aankwamen romantische beelden in mijn hoofd van lieve Afrikaanse kindjes, met wie mijn dochter door de savannen zou rennen. Maar rondrennen moest ze hier in haar eentje, want verder gaan alle kindjes naar school met een jaar of twee…

Wat doe je dan? Na rijp beraad gingen we spoorslags op zoek naar een goede school. Helaas waren in de wijde omgeving waren alleen scholen te vinden die vooral Tucht en Orde hoog in het vaandel hebben. Alsof je je vijftig jaar terug in de tijd waant, zoiets.

Op drie kwartier rijden was een geweldige christelijke, westers georiënteerde, school. Even stond ik in tweestrijd, toen verwierp ik het idee aan deze exercitie te beginnen.

Gelukkig vonden we toen Petits Calins. De schattige naam deed de crèche eer aan, zo blij huppelden de kindjes daar door het gras en liefdevol bejegenen ze elkaar.

Alleen: er was nog geen plek. Wel stonden we bovenaan de wachtlijst. Maar kennelijk zijn alle ouders nogal ingenomen met de school, want we bleven ook op die wachtlijst staan, ondanks verwoede pogingen van mijn kant om alvast voorzichtig, deels, af en toe te beginnen.

De juf was onvermurwbaar: ‘Zeker buitenlandse schooleigenaars krijgen hier continue controle, en als er meer dan het opgegeven aantal kindjes zijn, moet ik de boel sluiten!’ Knarsentandend accepteerde ik mijn lot, ondertussen op allerlei manieren proberend mijn dochter in de benodigde speelkameraadjes te voorzien. Overigens een heuse dagtaak in Kigali, waar de veelvuldige heuvels afstanden zo vertienvoudigen, en speeltuinen of kleine grasveldjes volkomen afwezig zijn.

Een volgend dilemma diende zich alras aan: ik kreeg opeens werk! En nog steeds stonden we op de wachtlijst voor die huiselijk aandoende school, die mijn Grote Voorkeur had.
Goede raad was duur, maar iedereen stimuleerde me om dan maar tijdelijk bij P’titsbouts te gaan kijken. P’titsbouts had wel plaats, ook voor tijdelijk – want nog steeds hoop ik dat geliefde dochter Julia de begeerde plek krijgt! Hier geen lieve oppasmoeder aan het roer, maar een strenge Belgische Matrone. Ik hoopte desondanks op het goede, al waren de voortekenen niet al te best. De lokale kinderjuf begroette me vriendelijk in haar prachtige Rwandese outfit, inclusief puntige schoenen met hakken van zeker 7 centimeter. Zie je het al voor je, als ze daarmee achter een van haar vijfentwintig (nota bene!) peuters aanrent om die in het gareel te houden?

Nadat ik Julia een paar keer krijsend had achtergelaten en haar bij het ophalen stilletjes en bleek weggetrokken in een hoekje aantrof, polste ik of ze soms last kon hebben van de overgang naar het Frans. ‘Nee, natuurlijk niet!’, antwoordde alle juffen resoluut, ‘er zijn hier heus wel meer Nederlandse kindjes. Dat kan het probleem niet zijn.’ Ook voorzichtige opmerkingen over de moeheid van dochterlief, werden van tafel geveegd als onzin.

Langzamerhand begint ze te wennen, onze dappere meertalige dochter van amper twee-en-half. Haar motto blijft ‘school is niet leuk!’, maar we zingen het wel uit, deze maand. Maar toch, stuur mij per kerende post alstjeblieft en stukje Pedagogisch Klimaat uit Nederland op!

‘Money, that’s a problem’

Failliete banken, massa-ontslagen of gedwongen huizenverkoop: in Kigali gaat de mondiale economische crisis aan ons voorbij. Des te meer zijn we betrokken bij de ‘alledaagse’ financiële problemen van de mensen om ons heen.

Mijn Kinyarwanda-leraar was de eerste die me erop wees: ‘Het leven is hier zo duur! Kijk naar de prijs van suiker, die is opeens van 600 naar 700 Franc per kilo gegaan.’ Inmiddels kost diezelfde zak suiker anderhalve euro. Dat is voor een rijke muzungu met gemak op te brengen, maar voor alle Rwandezen die zich slechts een kopje suiker-met-thee als ontbijt kunnen veroorloven, scheelt het een slok op een borrel.

Dat is dus inflatie! Heel andere koek dan de ‘opvallende’ prijsstijgingen van het biertje of een restaurantbezoek na de invoering van de Euro, die me in mijn studententijd zo bezig hielden.

Onlangs werd de prijs van brood met een kwart opgehoogd, voor de derde keer in korte tijd. De ritprijs van een busje – voor de meeste mensen het enige betaalbare transportmiddel – kan hier ‘zomaar’ met een derde stijgen. En als ik een kilo aardappels koop, kost die me zelfs vijftig procent meer dan een half jaar geleden. Gemiddeld is de inflatie hier 22,3% per jaar.

Opeens snap ik beter dat bananen - gekookt, gefrituurd of gewoon uit het handje - hier volksvoedsel nummer een zijn. Ze groeien hier als kool, die bananen. De stam levert geweldige compost op achteraf, die bananen vullen de maag als niets anders, en de bladeren zijn zowel als dakbedekking, bed of souvenir aan te wenden. En ze groeien gratis - als je een tuintje hebt dan. Als je ze moet kopen, zijn ook bananen twee keer zo duur als een jaar geleden…

‘Money, that’s a problem’, was het commentaar van onze tuinman John, toen we hem vroegen of hij het financieel nog rooien kan. Zo is het maar net.

maandag 27 april 2009

Rollellen - voor de Julialiefhebbers deel IV

Julia maakt wat mee in haar toch nog prille leventje. Zo heeft ze al in de krant gestaan. Met foto! [Dat heeft ze te danken aan het schrijftalent van haar moeder, ere wie ere toekomt, maar toch.] Niet zonder enige eigendunk liet ik de krantenpagina onlangs aan haar zien, en ook zijzelf was zo trots als een pauw.

Als het op foto's aankomt, ziet ze zichzelf niet vaak genoeg. Het gaat zelfs zo ver, dat ze zichzelf overal in herkent. Zolang er maar een (tamelijk kalige) baby-op-foto aan een muur hangt, dan is zij het. Natuurlijk.

Ook op de tv doet het verschijnsel zich voor. Het zonnetje-met-babygezicht in de Teletubbiestune verschijnt nog niet ten tonele, of Julia roept: 'Dat is Julia!' Helemaal opgetogen. We laten haar natuurlijk in de waan.

Misschien hebben kindjes in Nederland dat ook overigens en hoort het bij de fase. Je weet het niet. Minder doorsnee verloopt haar taalontwikkeling. Het valt niet mee voor onze peuter, alle kindjes en volwassenen die maar door elkaar heen ouwehoeren en soms schijnbaar moeiteloos switchen tussen een taal of drie, vier. Onze nieuwe hulp in de huishouding probeert haar Kinyarwanda te leren, altijd een mooie projectje dat haar veel vermaak oplevert. Maar zelf is onze Jackie druk doende haar belabberde Engels bij te spijkeren. En daar mag Julia ook van meeprofiteren. En normaal gesproken communiceer ik met haar in het Frans. Dus dat pikt Julia ook mee....

Vandaag ging ze voor het eerst naar de creche hier. Het kostte wat uitzoekwerk en dit is en tijdelijke oplossing, totdat ze eindelijk naar de door mij felbegeerde creche mag die tenminste een beetje een Europees pedagogisch klimaat heeft. Het grootste discussiepunt bij voorbaat was de keuze voor een taal. Wil je je kind echt blootstellen aan het Frans, de taal die het in onze wijde wereld niet gaat volhouden als wereldtaal? De prijs voor Engels was elke ochtend door de spits naar de andere kant van de stad rijden: half uur heen, half uur terug. Dan twee uur thuis wat kunnen doen. En dan weer half uur heen, half uur terug....

Daarvoor paste ik. Nu kan ik met de buggy, lopend aan de hand of met kind-op-rug op de fiets binnen vijf minuten ter plekke zijn, op onze P'tites bou (de spelling noch de betekenis versta ik, maar ook lokale experts in die taal hebben de diepte van deze naam nog niet doorgrond). Het Franse schoolsysteem nemen we maar voor lief. Wie weet is het wel een diepteinvestering en dankt onze spruit ons later nog op haar blote knietjes voor deze pragmatische afweging.

Gelukkig heeft haar Nederlands er nog niet echt van te lijden, is onze indruk. Al om half zes 's ochtends begint onze spraakwaterval - als we pech hebben, het duurt ook wel eens wat langer voordat ze rechtop in bed gaat zitten en uitroept: 'Julia is wakker! Paravisie kijken!'

Ja, je moet een energiek kindje dat rondspringt van 's ochtends vroeg tot half acht 's avonds ergens mee zoethouden soms. De creche wordt hopelijk een goede moemaker, al was er vandaag nog niets van te merken.

Ze werd wel energiek wakker overigens, met een nieuw woordje. Ze begint een beetje met koprollen, waar ze soms op de gekste plekken zin in heeft (harde tegels, de rand van het zwembad). 'Even rollellen', kondigde ze aan. Johan en ik keken elkaar vertederd aan, zoals zo vaak. We kunnen niet wachten om haar te showen in juni. Met haar kortgeknipte haartjes, haar eigenheid en haar dwarse buien inclusief. Dat is ze dan, onze Julia van twee-en-een-half. Een groot avontuur!

woensdag 15 april 2009

Aapjes kijken

Na een reis van drie uur kwamen we in de hoogstgelegen stad van Oeganda, Kabale, aan. Het rumoer op het marktplein – van schreeuwende bodaboda-chaffeurs, joelende straatschoffies en de vrouwen met fruit op het hoofd die hun waren wilden slijten – deed de naam van de stad eer aan.

We pauzeerden er voor een korte lunch, en gelukkig was daar bakkerij Hotloaf, met heerlijke scones, cakejes en zelfs bruine bolletjes. Het prijspeil lag er honderd tot vijfhonderd procent lager dan in Kigali. Hoe het kan is me een raadsel, maar ook verderop tijdens onze reis merkten we de verschillen. Uit eten in restaurants: drie keer zo goedkoop als in Rwanda. Een fles drinkwater: geen vijftig, maar tien eurocent.

Ik vraag me regelmatig af hoe het komt dat mensen in dit land überhaupt het hoofd boven water houden, maar in vergelijking met dit buurland worden de prijzen en de hoge inflatie extra schrijnend. Wij profiteerden ook van de lage prijzen, maar onze buit bestond uit een fles sterke drank en talloze blikjes ansjovis voor op onze zelfgemaakte pizza’s – inmiddels een regelmatig terugkerende maaltijd. Ook vandaag staat ‘ie weer op het menu.

Met onze proviand in de aanslag, mochten we gebruik maken van een paar plastic stoelen van de aanpalende matrassenverkoper. Hij kwam zelfs met een doek aanzetten om er eerst het stof van af te vegen. We namen plaats, al lichtelijk geharnast voor het tafereel wat zich hoogstwaarschijnlijk zou ontvouwen.

Want wat je ook doet in Rwanda, al zit je in de verste uithoek en stop je met de auto om een uitzicht te bewonderen, kort sanitair te verpozen of Julia op het potje te zetten: binnen vijf minuten heb je minstens een kind of vijf wat volwassenen om je heen. Ze staan daar wat te staan, vergapen zich, lachen wat en denken ongetwijfeld het hunne van de verschillende activiteiten die we op zo’n moment ontplooien. Al regelmatig mislukten mijn pogingen om mijn blaas effe snel te legen….

Je krijgt er wel eens genoeg van, het moet gezegd.

Groot was onze verbazing, en minstens zo groot het genoegen, dat onze lunch blijkbaar niet werd opgemerkt in Kabale. Mensen gingen door met hun eigen werk, praatten door met hun buurman of –vrouw, en ook de taxichaffeurs bleven gewoon rondlummelen. We werden niet aangegaapt, niemand kwam voor ons staan om naar ons te wijzen, onderwijl hard ‘mzungu, mzungu’ roepend. Opeens gingen we op in de massa.

Het bleef het meest opvallende van de hele reis, verder gekenmerkt door prachtige natuur, ruige kratermeren en een wildpark met een savanne in plaats van duizend heuvels, waarin ik de eerste loslopende leeuw van mijn leven zag. De baboons keken stoïcijns naar onze auto, de velvet monkeys slingerden in de bomen rondom onze camping heen en weer, en niemand kwam bij ons aapjes kijken. Heerlijk.

Salsales

‘Volgende week is de laatste les voordat we de gehele maand april een pauze nemen. We starten weer op 5 mei’, zei een van de Rwandese leraren. Er brak flink geroezemoes uit onder haar gehoor van enthousiaste beginnelingen op het salsavlak. De hele maand april? Geen salsa vanwege de genocideherdenking?

Het zijn onvergelijkbare grootheden natuurlijk, salsales en genocide. Toch merk je juist in de kleine dingen hoe de genocide het maatschappelijk leven nog domineert. Het zijn de toevallige verhalen die ik hoor van de mensen rondom ons huis: de nachtwaker die zijn eerste vrouw kwijtraakte, de tuinman zijn ouders, onze huishoudelijke hulp haar vader. Een herbegrafenis van een heel gezin die in de kerk wordt aangekondigd. Slechts mogelijk omdat een dader zoveel jaar na dato eindelijk bekent en vertelt waar hij zijn slachtoffers heeft achtergelaten.

Afgelopen week werd herdacht dat hier vijftien jaar geleden achthonderdduizend mensen omkwamen. In amper honderd dagen. Weet u hoeveel mensen dat zijn in de tijd dat u dit stukje leest? Werd ontwikkelingssamenwerking maar net zo goed georganiseerdheid als die vreselijke moordpartijen, dan zou Afrika zo van de ellende verlost zijn.

Maar toch, ondanks dat collectieve trauma en die indrukwekkende lijst met vermoorde mensen, is men hier het herdenken soms beu. Vanwege de zwaarte van het geheel, vanwege de wens om door te gaan met het leven. Vanwege het feit dat het vooral de overheid is die dicteert hoe dat herdenken moet, en hoe vaak en hoe lang - waardoor het maatschappelijke leven hier platligt in de eerste week van april. Nog geen zwembad opent zijn deuren, geen feestje mag er doorgaan.

En tot voor kort gold die regel voor de hele maand april. Net alsof het geen twee minuten stilte zijn op 4 mei om 20.00 uur, maar het zwijgen de hele week moet voortduren.

De salsaleraren gingen in conclaaf, druk gebarend. Ze waren het zichtbaar niet eens met elkaar. Toen nam er een het woord: ‘We hebben het er even over gehad. Er vervallen twee lessen, maar we starten weer op 21 april.’ Een zucht van verlichting ging door de zaal.

vrijdag 3 april 2009

Peuterpuberen in Kigali

Kent u dat rampzalige gevoel, als je boodschappen doet met een peuter van twee, die opeens een lolly wil, of een worstje, of de strategisch opgestelde raceauto - en zich krijsend op de vloer gooit als ze die niet krijgt?

Ik hoop het. Anders is mijn dochter uitzonderlijk, en ik erbij. Want al krijgen de vrouwen in Rwanda gemiddeld vijf kinderen per stuk en zijn de peuters alomtegenwoordig, nooit zag ik enig kindje hier zoiets doen.

Het zijn modelbaby’s. Urenlang zitten ze bij hun moeder op de rug, terwijl die het land bewerkt, groenten aan de man brengt of met de buurvrouw keuvelt - en ze geven geen kik. In de kerk is het niet anders. De dienst duurt ruim twee uur, maar zonder één pepermuntje zitten ze al die tijd braaf op hun stoel.

Ik daarentegen krijg peuterpuberteit te verduren voor vijf. Na twee stappen in de winkel stormt dochterlief bij haar miniatuur winkelkarretje weg om naar worstelende mannen op de flatscreen-tv te kijken. Of ze scheurt alle wikkels van de per stuk verpakte wc-rollen kapot.

Het winkelpersoneel vindt het prachtig, zo’n spektakel zien ze niet vaak. Bij de afdelingen snoep- en speelgoed kent inmiddels iedereen haar naam. ‘Daar heb je weer zo’n muzungu -blanke - die haar kind niet onder de duim houdt’, zie ik ze denken, ‘dat doen wij toch beter’.

Onlangs vroeg een Rwandese leraar me: ‘Maar als jullie niet slaan, wat doen jullie dan om een leerling te straffen die de leerstof niet begrijpt?’ Ergens vermoed ik dat slaan een onmisbaar ingrediënt is in het recept voor brave Rwandese kindjes.

Dan opteer ik toch voor een puberende peuter. Althans, aan die gedachte klamp ik me vast als ik mijn krijsende dochter van de winkelvloer opraap. Ik draag mijn lot. Geduldig.



En met deze column won ik de wedstrijd dan weer wel....hij werd afgelopen woensdag gepubliceerd in het Friesch Dagblad. Gezien heb ik het nog niet, daarvoor ben ik dan weer teveel van kranten en internet verstoken. Maar goed, er is in ieder geval nog een andere column voor die krant op komst. Daarop ben ik op het broeden. Wordt vervolgd dus. Ook wat betreft het puberen van dochterlief, ongetwijfeld.

Het regent, het zegent

In Nederland breekt langzamerhand de lente door, in volle glorie. Het gaat geheel aan ons voorbij, ik word wel blij van de feestlijke berichten daarover. Het weer is en blijft gespreks- en mailonderwerp numero uno, waar je ook bent in de wereld. Daarom ook stuurde ik een column in voor het Friesch Dagblad dat een wedstrijd uitschreef waarin de krant vroeg om columns over herkenbare onderwerpen. Deze column won niet, maar ik wil 'm jullie niet onthouden. Geeft een mooi beeld over hoe het weer hier niet alleen de gesprekken domineert, maar ook het gehele maatschappelijke leven kan platleggen...en nu we weer in vol ornaat het regenseizoen binnenwaaien, des te meer.


Hoe zou dat gaan in de dorpskerk van Buitenpost? Ik stel me zo voor dat de kerkgangers binnenkomen met hun druipende paraplu. Snel schudden ze die nog even uit, terwijl ze hun voeten afvegen op de deurmat. Om 10.00 uur begint de dienst, met votum en groet. Gewoon, zoals elke zondag. Heftige regen of niet.

Ik woon - anders dan mijn schoonouders - niet in Buitenpost, maar in Kigali, Rwanda. Normaal is het altijd stralend weer op zondagochtend, en onze dominee benadrukt dat elke dienst. Nu snap ik waarom.

Deze ochtend was het allerminst zonnig, het regende dat het goot. Bij binnenkomst waren we verbaasd: in plaats van het swingende koor van twintig man sterk, stonden er slechts vijf koorleden vooraan - zonder begeleiding. Her en der vulden expats enkele banken. Er was geen Rwandees te bekennen, zelfs geen dominee.

Die nam uiteindelijk een uur later dan normaal het woord, met gevoel voor pathos: ‘Dank jullie wel dat jullie gekomen zijn, op deze verschrikkelijke uitzonderlijke zondag, ondanks deze vreselijke regenbui.’

Mijn oren klapperden. Wat? Al dat misbaar vanwege regen? In Rwanda regent het minstens zo hard en vaak als in Nederland, moet je weten. Daarom is het een van de vruchtbaarste landen van Afrika. Menig Friese boer zou er jaloers op zijn, op dit milde, regenachtige klimaat.

Dankbaarheid was echter ver te zoeken in de dienst. Het Godshuis bleef matig gevuld, het avondmaal ging vanwege de chaos niet door en ook de kindernevendienst werd afgeblazen. We konden de schaapjes toch niet naar hun lokaal sturen in die nare bui?

Een gevoel van heimwee beving me. Naar Buitenpost, waar de dienst gewoon was geweest, weer of geen weer - want al het weer komt van de Heer. Die geestelijke les hebben ze in Friesland beter geleerd dan hier, in Kigali, Rwanda.

zaterdag 28 februari 2009

Caatherine

Ik heb haar leren kennen bij AMU, de organisatie die allerlei dingen doet voor (wees)kinderen. Haar man werkt er voor een sportproject en met haar baby van drie maanden slijt ze nu van vrienden en familie verstoken een bestaan in Kigali. Veel meer is het nog niet dan slijten.

Ze had geluncht in de stad met haar baby en ik nodigde haar even uit voor een kopje koffie, in haar geval water, bij het hippe Bourbon cafe. Dat is opgezet naar voorbeeld van Starbucks, maar dan met overduidelijk betere koffie. [Als ik nog een keer een goede inval krijg over de manier waarop, ga ik ‘m naar Nederland exporteren...]

Paul, haar man, ging voor een paar dagen naar Oeganda, voor een of andere conferentie over sport. Ze zei me: ‘ik heb helemaal niets te doen’. Een licht gevoel van zinloosheid is me niet altijd onbekend hier en ik had spontaan medelijden met haar. Dus ik beloofde haar uit te nodigen als we naar het zwembad gingen in de buurt.

Daarvoor had ik haar naam en telefoonnummer nodig. Omdat ik zo’n beetje van iedereen vergeet hoe ze hete, heb ik een trucje ontwikkeld. Om correct te zijn, vraag ik iedereen altijd zijn naam te spellen, zodat ik altijd goed zit.

Het leverde wat verwarring op, maar uiteindelijk pakte ik ‘m: Caatherine.
‘Caatherine?’, vroeg ik. Ook de spellingschecker wil er niet aan dat iemand haar naam zo spelt.

Ze legde uit. Vorig jaar had ze een nieuw paspoort nodig gehad en de man op het paspoortenbureau had haar naam verkeerd gespeld. Van Catherine had hij Caatherine gemaakt. Maar ze had het paspoort echt snel nodig en als ze het paspoort opnieuw gingen maken, moest ze drie maanden wachten. En betalen, natuurlijk. Ook haar leeftijd was veranderd: officieel is ze 21, maar ze hadden er 20 van gemaakt.

‘Als je me tienduizend shilling geeft, regel ik een nieuw paspoort voor je in twee dagen’, had de beambte gezegd. Maar daar had ze geen zin in. Dus nu gaat ze door het leven met een andere leeftijd, en een verkeerd gespelde naam.

Tot zover begrijp ik het: een interessant kijkje in het corrupte Keniaanse overheidssysteem.
Maar waarom ze zichzelf nu ook Caatherine noemt, daar kan ik niet bij. Dat is toch teveel eer voor zo’n stomme beambte? Het antwoord op die vraag kreeg ik niet, daar aan tafel in het cafeetje. Zij aan het water en ik aan de passievruchtensap.

Misschien morgen nog, als we gezellig aan de rand van het zwembad zitten.

dinsdag 17 februari 2009

De moto

Het heeft een element van thrillseeking in zich: op een aftandse motor stappen, achterop bij een onbekende chauffeur, van wie je niet eens weet of ‘ie wel een rijbewijs heeft. Toch doet iedereen die genoeg geld heeft om de volgepropte taxibusjes te mijden, het maar al te graag.

Ze rijden overal en nergens. Kigali is er vol van, zeker sinds fietstaxi’s verboden zijn in de stad vanwege het enorme aantal verkeersongelukken daarmee. De verenigde motorrijders hebben felgroene hesjes aan met daarop de buurt waarin ze gewoonlijk rondscheuren en een mobiel telefoonnummer erop bovendien. Zo kunnen ze een trouwe klantenkring opbouwen.

Niet dat bellen zin heeft. Als je dat ooit eentje probeert, zijn ze altijd minstens een half uur onderweg. Ook al heet het dat ze ‘vlak in de buurt zijn, en altijd onderweg naar je toe.’ Als je het geduld opbrengt om te blijven wachten, rekenen ze nog voorrijkosten ook.

Maar goed. Vanochtend moest ik de auto naar de garage brengen, en kwam een motorritje verdraaid goed uit, terug naar de stad.

Er stopte gelijk een mannetje, met een ingewikkelde klerenconstructie om zijn stuur heen gewikkeld. Hopelijk had hij gewoon zijn jas uitgetrokken, omdat de temperatuur vandaag weer enigszins normaal was, en was het niet om de stuurdelen bij elkaar te houden.

‘Hello sister, how are you sister?’, begroette de bestuurder me vrolijk. ‘I’m fine. Thanks. How are you?’ riedelde ik braaf terug. Daarna kwam mijn naam me goed van pas. Hij wilde wel 600 Rwandese Francs voor het ritje naar het centrum. ‘Haha. I drive on a motor more often!’ reageerde ik, ‘make it three hundred.’ ‘O no, o no, that’s too cheap’, was zijn antwoord.

Met vierhonderd was hij wel tevreden ‘Because I like you, sister!’

Waar de rit heenging, wilde hij daarna weten. Naar de Chinese winkel, T2000. Althans, naar de kapper daar om de hoek. Die wist kende hij wel. Alhoewel…tijdens de reis moest ik het nog vier keer uitleggen. Dat kwam natuurlijk omdat ik het in het Engels zei. En de naam is T deux mille. Waarom de Chinese winkel daar ooit voor heeft gekozen...

De zon scheen. Er was een fris briesje. Heel idyllisch, als je de zwarte wolken roet die de auto’s om ons heen uitstootten, even wegdacht. Ook mijn chauffeur hield de stemming er goed in. ‘Yes sister, I really like you. Are you married?’ ‘Do you have children?’ Toen ik op deze vragen bevestigend antwoordde, zei hij: ‘That’s good. So you are matured!’

Hij had ook een stelletje kinderen. En een vrouw. En hij volgde Engelse les, waarop ik hem als vanzelfsprekend complimenteerde met zijn enorm goede taalgebruik. Engels leren is hier een overlevingsstrategie, waardoor het geld met bakken binnen zal komen. Uiteindelijk.

Hij bracht me gelukkig veilig en wel bij T2000. Daar namen we afscheid. ‘May God bless you!’ was zijn groet. En toen was het nog maar half negen. Mijn dag startte goed.

zondag 1 februari 2009

Bagage in overvloed

‘Het voelt net als Sinterklaas!’, zo werd ons verzekerd. Dus wij verheugden ons enorm op de dag dat die scheepslading zou aankomen. Eindelijk een fiets, een vertrouwd bed, speelgoed voor Julia.

Er waren wat hobbels te nemen. Door de kapers bij de kust van Somalië – kapers die eigenlijk het hele stuk zee in bezit hebben, waardoor bemanningsleden echt een premie krijgen als ze daarlangs moeten varen – werd onze bagage overgeheveld in Oman. Daar lag hij vier weken stil.

Van Dar es Salaam naar Kigali ging het tamelijk rap. De bagage arriveerde hier al 19 december. Toen de papierwinkel nog. Johans kantoor werkte niet echt mee. Tot tweemaal toe raakten belangrijke papieren kwijt. Verder kostte het Johan heel wat uitzoekwerk en autoritjes om de benodigde papieren, stempels, foto’s en handtekeningen te verzamelen.

De spanning en blijde verwachting stapelden zich op, dag na dag. En vorige week was het eindelijk zo ver. Daar kwamen onze spullen.

Maar in plaats van enorme blijdschap, was schaamte ons deel. Want alle mensen in en rondom ons huis bleven maar vragen: ‘maar zo veel dozen, wat zit daar in dan?’ en: ‘o, nog meer? Nu is het huis wel vol!’

En na drie maanden uit een paar koffers leven - zonder noemenswaardige problemen – werd ik ook overrompeld door die bergen speelgoed, boeken en keukengerei. Spullen maken geen thuis.

Dus gaan we nog op strooptocht naar die speciale gele verf, die van onze (al iets minder) steriel witte kamer een zonnig paradijsje kan maken. De oranje Ikea-lampen maken de felle witte tl-buizen overbodig. Dat scheelt ook.

Misschien is de meest waardevolle aanwinst nog wel het houten Taizé-bankje, ter inrichting van onze hal, omgedoopt tot huiskapel. Daarop kunnen we ’s ochtends vroeg met een kruis, drie kaarsjes en een bijbel onze dag beginnen. Met God, en fluitende vogeltjes op de achtergrond.

Een bijzondere avondmaalsuitnodiging

Avondmaal. Voor degenen die er niet mee bekend zijn: dat vier je in de kerk, ter gedachtenis van het offer van Christus voor ons. Door avondmaal (of eucharistie) te vieren, deel je in zijn lijden en word je geestelijk gevoed door brood en wijn.

Avondmaal. Dat wordt in alle kerken overal ter wereld gevierd. In sommige elkde dag, in andere slechts sporadisch. Hier in Kigali, in onze Anglicaanse kerk St. Etienne, vieren we dat elke eerste zondag van de maand.

Zo ook deze zondag. De dominee, ‘pastor’ nam stap voor stap met ons de vastgestelde liturgie door, waarin onder andere Het Onze Vader, geloofsbelijdenis en voorbeden staan. Daarna volgde, zoals gebruikelijk, zijn uitnodiging.

Een uitnodiging die de dominee namens de lieve Heer zelf mag doen, waarin hij iedereen vraagt naar voren te komen om samen een stukje brood en een bekertje wijn te nuttigen.

Ja, ieder zijn eigen bekertje. Anders dan in Nederland. Het is toch wat tricky om de Beker te delen met mensen die mogelijk besmet zijn met hiv/aids. Ook al zou de Heer daar vast ook in treden.

Deze keer voegde onze pastor een die uitnodiging een persoonlijke noot aan toe: ‘Jullie zijn allen uitgenodigd aan de tafel van de Heer. Neem uw mobiele telefoons mee naar voren. En dames, laat uw handtas alstublieft niet achter op de bank.’

Avondmaal, een gemeenschap van heiligen. Maar niets menselijks is ons vreemd.

zaterdag 24 januari 2009

Het verleden om de hoek

Het verleden van Rwanda komt voor ons argeloze buitenstaanders maar zelden om de hoek kijken. Deels sluiten we ons er ook bewust voor af. Zo is het genocide-memorial nog steeds niet bezocht, daarmee wachten we wel tot we bezoek krijgen dat zich kort, maar krachtig in de geschiedenis wil verdiepen. En aan de andere kant leven mensen hier gewoon hun leven, willen ze vooruit en niet blijven stilstaan bij het verleden.

Je hoort sporadisch ergens van. Zo werd deze week de directeur van het genocidefonds per direct ontslagen omdat er zeker vijfhonderd verkeerde mensen geld uit het fonds kregen. Mensen die helemaal niet in Rwanda waren ten tijde van de ellende, of in ieder geval niet aan de criteria voor noodruftigheid voldoen.

Maar soms is er opeens zo iets bizars, dat je gelijk weer met je neus op de feiten drukt. Twee weken geleden waren we uitgenodigd bij een barbecue. Dat is hier een feestje dat wordt uitbesteed. Er komt een stel barbecuedeskundigen die het vlees braadt, of de tuinman wordt gepromoveerd tot master of bbq. Dat was hier het geval. De man in kwestie, een schuchtere, teruggetrokken Rwandees met grijs haar, deed ijverig zijn best, al was het vlees soms wat taai.

Deze week was ik met Julia weer even bij die mensen. De tuinman was er niet.

Hij moest onlangs voor de gachacha verschijnen. Dat is een soort volksrechtsspraak om de vele duizenden genocidezaken waarover nog geen rechtszaak is geweest, te kunnen afhandelen.

Soms werkt die goed, omdat slachtoffers daar bijvoorbeeld eindelijk te horen krijgen waar hun vermoorde familieleden zijn gedumpt en ze die kunnen herbegraven. Ook komt er af en toe een soort verzoening tot stand als schuldigen hun misdaad bekennen en vergeving vragen. Maar regelmatig ook worden onschuldige mensen veroordeeld vanwege jalouzie of schuldigen vrijgesproken omdat ze familie zijn van de rechter.

De tuinman werd door de gachacha in ieder geval schuldig bevonden. Schuldig aan de moord op tien gezinnen. Daarvoor gaat hij vijftien jaar de gevangenis in, een oord waar hij nooit meer levend uitkomt.

Naar de waarheid blijft het gissen. Is de man die het vlees braadde op de barbecue en elke dag zo lief met het tweejarige dochtertje van onze kennissen speelde, tegelijkertijd een moordenaar? Of konden zijn buren het simpelweg niet uitstaan dat hij een goed inkomen verdient bij rijke blanken?

Het recht zal zegenvieren. Ooit.

zondag 11 januari 2009

Billboards en busritjes

Het mooiste blijven de spontane ontmoetingen met Rwandezen zelf. De onafrikaanse geslotenheid van de cultuur maakt het mengen en doordringen in een Rwandees netwerk niet zo makkelijk. En zelf zoek ik in den vreemde ook naar veiligheid en ‘makkelijk’ contact.

Maar soms heb je parels van ontmoetingen wel. Deze had ik in het busje van Gikondo naar centre ville, na mijn Kinyarwandales. Ineengedrukt tussen mijn leraar aan de ene kant en een Congolese leraar aan de andere kant maakte ik het ritje. Met die Congolese leraar had ik toevallig al eens in de stromende regen in een busje gezeten, dus hij begroette me alsof ik een oude bekende was. Dat doet goed.

[Terwijl ik dit schrijf, ontdek ik tot mijn spijt dat dit gesprek dus ook niet tot stand kwam met een Rwandees. Mijn buurman was per slot van rekening een man die van oorsprong uit Goma, in Congo komt. Nu ja, een verslag van een leuk gesprek met een Rwandees volgt te zijner tijd.]

Met de Congolees raakte ik wat aan de praat. Over de plek waar je in Kigali in hemelsnaam gewone yoghurt kan krijgen – heel bizar, het adagium van de overheid is ‘ieder gezin zijn koe!’, melk is overal en nergens te krijgen, maar yoghurt? Alleen in kleine bekertjes van 250 ml met ananassmaak. Of aardbeiensmaak, wat je wil. De beste man wist het ook niet, en hoefde het niet te weten ook.

Daarna kwam het gesprek op kinderen, want de vorige rit was Julia er ook bij. Dit keer niet. Of ze de enige was, vroeg hij. ‘Ja’, antwoordde ik, ‘tot nu toe wel.’

‘Dat is toch niet goed! Je moet er minstens vijf hebben, of zes,' sprak hij me vaderlijk toe.

Ik wimpelde dat advies wat weg, met een verwijzing naar de o zo hoge kosten van het levensonderhoud in Europa, en dat het onmogelijk zou zijn om ooit de schoolgelden van al die kinderen te betalen. Te duur is een argument dat het in Rwanda altijd goed doet...

Even later schakelde ik ook mijn Kinyarwandaleraar in, omdat er een enorm billboard langs de kant van de weg staat, waarvan ik nu eindelijk wel eens de betekenis wilde weten. Op dat enorme gevaarte staat, tegen een helderroze achtergrond, een streng uitziende vrouw met een doktersjas, die ons met uitgestoken vinger wat wil duidelijk maken.

'Umuri menya!' werpt ze je toe, in dikke krullende letters. En daarna volgt een zin die ik op deze plek niet kan reproduceren. Zowel de Congolees als mijn leraar moesten hard lachen. Samen vertaalden ze dit meesterlijke stukje voorlichting. 'Face the truth! Condooms zijn het beste middel om aan gezinsplanning te doen.'

In de context van ons gesprek was dat wel een mooie boodschap. Alhoewel, mijn Congolese buurman zou me waarschijnlijk aanraden om dan gewoon zes kinderen plannen.



Naschrift. Dat billboard is waarschijnlijk een van de communicatiemiddelen in de strijd voor de (ongeveer) vier-kinderen-politiek. Ongeveer, want de ene bron zegt twee, de ander weer drie. Dus het exacte aantal weet ik niet. Maar het zouden er maar al te goed vier kunnen zijn, want aan dat is een magisch getal. Vier is namelijk precies het aantal kinderen dat de hooggewaardeerde president van Rwanda heeft.

Vocabulaire. Voor de Julialiefhebbers

Ik stel het me zo voor. In Den Haag zou ik met het winterse weer aan Julia vragen: 'Julia, wat ben je aan het doen?' [Ja, ik schep er nogal behagen in om haar volzinnen te laten maken, vind het in ieder geval geweldig om te zien hoe haar taalontwikkeling vordert. Met rasse schreden zelfs.]

Maar goed, dan zou ze iets antwoorden als 'sneeuw zien' of 'ijs zien' of 'vogels zien'.

Vanochtend was Julia even uit het zicht. Zowel Johan als ik konden haar niet zo snel vinden, dus vanaf de veranda riep ik naar haar. 'Jaha', antwoordde ze.

'Aha, daar ben je. Wat ben je aan het doen?', vroeg ik, terwijl ik over de rand ging hangen, waardoor ik haar innig vergenoegd in kleermakerszit op de betonnen trap naar de tuin zag zitten.

'Kakkerlak zien! ' was haar antwoord.

Het strand bij Bujumbura

Iedereen waarschuwt je ervoor: het aanlokkelijke water van het Rwandese Kivu-meer heeft wel bilharzia in zich. Bilharzia is een nare ziekte die je krijgt door geniepige kleine beestjes die zich ongemerkt door je huid naar binnen dringen als je zwemt, pootje baadt, of zelfs maar een douche neemt in geïnfecteerd water.

Daarom was ik reuze blij dat we in de kerstvakantie naar het Tanganyika-meer in Burundi gingen, waar je die ziekte niet kan krijgen vanwege de golven in het meer. Een topografische opfrissertje: het Tanganyikameer strekt zich uit van Burundi tot en met Tanzania, is enorm groot, en ook de hoofdstad Bujumbura van Burundi ligt er aan. En hoe.

Het meer was geweldig. Elke ochtend vroeg namen we een duik voordat de zon zo hard begon te branden dat je zeker wist dat je in het water zo rood zou worden als een kreeft.

Een paar dagen later onmoetten we een Nederlands gezin op het strand, van wie de vrouw in kwestie bij de Nederlandse ambassade in Kigali werkt. Zij verklaarde ons voor gek, omdat er weliswaar geen bilharzia voorkomt, maar wel krokodillen en nijlpaarden. Via haar werk had ze de meest afschuwelijke verhalen gehoord.

We woven haar angst wat weg, want op elke vierkante meter waren er lokale vissers, militairen en kleine kindjes te vinden, die lustig in het water ronddobberden. Niet bepaald alleen onnozele bazungu’s dus. Een nijlpaard – van zichzelf tamelijk anstige beesten – zou wel gek zijn om in dat gewoel terecht te komen.

Toch was die ontmoeting wel debet aan een verminderd plezier als ik Julia weer met haar bandjes om zag rondspatteren en ik mijn rondjes door het water maakte. Van elke ronddrijvende tak maakte ik gelijk een krokodil.

En het bordje van het hotel bij het strand ‘the hotel takes no responsibility for guests who swim in the lake’ kreeg ook een steeds lugubere bijklank.

Maar we lieten ons niet weerhouden. Daarvoor was het water veel te warm en het genoegen te groot. Op de dag van ons vertrek gingen we daarom weer vroeg naar het strand voor een laatste duik.

En daar was ‘ie, tot mijn starre verbazing: precies voor onze neus, op nog geen twintig meter afstand, dreef daar een nijlpaard. Helemaal alleen, van kop tot staart onder water, alleen de ogen een stukje boven de waterspiegel.

We hadden natuurlijk een paar meter kunnen opschuiven voor dat laatste baantje. Toch trokken we dat - o zo saai - in het zwembad van ons hotel.