zaterdag 24 januari 2009

Het verleden om de hoek

Het verleden van Rwanda komt voor ons argeloze buitenstaanders maar zelden om de hoek kijken. Deels sluiten we ons er ook bewust voor af. Zo is het genocide-memorial nog steeds niet bezocht, daarmee wachten we wel tot we bezoek krijgen dat zich kort, maar krachtig in de geschiedenis wil verdiepen. En aan de andere kant leven mensen hier gewoon hun leven, willen ze vooruit en niet blijven stilstaan bij het verleden.

Je hoort sporadisch ergens van. Zo werd deze week de directeur van het genocidefonds per direct ontslagen omdat er zeker vijfhonderd verkeerde mensen geld uit het fonds kregen. Mensen die helemaal niet in Rwanda waren ten tijde van de ellende, of in ieder geval niet aan de criteria voor noodruftigheid voldoen.

Maar soms is er opeens zo iets bizars, dat je gelijk weer met je neus op de feiten drukt. Twee weken geleden waren we uitgenodigd bij een barbecue. Dat is hier een feestje dat wordt uitbesteed. Er komt een stel barbecuedeskundigen die het vlees braadt, of de tuinman wordt gepromoveerd tot master of bbq. Dat was hier het geval. De man in kwestie, een schuchtere, teruggetrokken Rwandees met grijs haar, deed ijverig zijn best, al was het vlees soms wat taai.

Deze week was ik met Julia weer even bij die mensen. De tuinman was er niet.

Hij moest onlangs voor de gachacha verschijnen. Dat is een soort volksrechtsspraak om de vele duizenden genocidezaken waarover nog geen rechtszaak is geweest, te kunnen afhandelen.

Soms werkt die goed, omdat slachtoffers daar bijvoorbeeld eindelijk te horen krijgen waar hun vermoorde familieleden zijn gedumpt en ze die kunnen herbegraven. Ook komt er af en toe een soort verzoening tot stand als schuldigen hun misdaad bekennen en vergeving vragen. Maar regelmatig ook worden onschuldige mensen veroordeeld vanwege jalouzie of schuldigen vrijgesproken omdat ze familie zijn van de rechter.

De tuinman werd door de gachacha in ieder geval schuldig bevonden. Schuldig aan de moord op tien gezinnen. Daarvoor gaat hij vijftien jaar de gevangenis in, een oord waar hij nooit meer levend uitkomt.

Naar de waarheid blijft het gissen. Is de man die het vlees braadde op de barbecue en elke dag zo lief met het tweejarige dochtertje van onze kennissen speelde, tegelijkertijd een moordenaar? Of konden zijn buren het simpelweg niet uitstaan dat hij een goed inkomen verdient bij rijke blanken?

Het recht zal zegenvieren. Ooit.

zondag 11 januari 2009

Billboards en busritjes

Het mooiste blijven de spontane ontmoetingen met Rwandezen zelf. De onafrikaanse geslotenheid van de cultuur maakt het mengen en doordringen in een Rwandees netwerk niet zo makkelijk. En zelf zoek ik in den vreemde ook naar veiligheid en ‘makkelijk’ contact.

Maar soms heb je parels van ontmoetingen wel. Deze had ik in het busje van Gikondo naar centre ville, na mijn Kinyarwandales. Ineengedrukt tussen mijn leraar aan de ene kant en een Congolese leraar aan de andere kant maakte ik het ritje. Met die Congolese leraar had ik toevallig al eens in de stromende regen in een busje gezeten, dus hij begroette me alsof ik een oude bekende was. Dat doet goed.

[Terwijl ik dit schrijf, ontdek ik tot mijn spijt dat dit gesprek dus ook niet tot stand kwam met een Rwandees. Mijn buurman was per slot van rekening een man die van oorsprong uit Goma, in Congo komt. Nu ja, een verslag van een leuk gesprek met een Rwandees volgt te zijner tijd.]

Met de Congolees raakte ik wat aan de praat. Over de plek waar je in Kigali in hemelsnaam gewone yoghurt kan krijgen – heel bizar, het adagium van de overheid is ‘ieder gezin zijn koe!’, melk is overal en nergens te krijgen, maar yoghurt? Alleen in kleine bekertjes van 250 ml met ananassmaak. Of aardbeiensmaak, wat je wil. De beste man wist het ook niet, en hoefde het niet te weten ook.

Daarna kwam het gesprek op kinderen, want de vorige rit was Julia er ook bij. Dit keer niet. Of ze de enige was, vroeg hij. ‘Ja’, antwoordde ik, ‘tot nu toe wel.’

‘Dat is toch niet goed! Je moet er minstens vijf hebben, of zes,' sprak hij me vaderlijk toe.

Ik wimpelde dat advies wat weg, met een verwijzing naar de o zo hoge kosten van het levensonderhoud in Europa, en dat het onmogelijk zou zijn om ooit de schoolgelden van al die kinderen te betalen. Te duur is een argument dat het in Rwanda altijd goed doet...

Even later schakelde ik ook mijn Kinyarwandaleraar in, omdat er een enorm billboard langs de kant van de weg staat, waarvan ik nu eindelijk wel eens de betekenis wilde weten. Op dat enorme gevaarte staat, tegen een helderroze achtergrond, een streng uitziende vrouw met een doktersjas, die ons met uitgestoken vinger wat wil duidelijk maken.

'Umuri menya!' werpt ze je toe, in dikke krullende letters. En daarna volgt een zin die ik op deze plek niet kan reproduceren. Zowel de Congolees als mijn leraar moesten hard lachen. Samen vertaalden ze dit meesterlijke stukje voorlichting. 'Face the truth! Condooms zijn het beste middel om aan gezinsplanning te doen.'

In de context van ons gesprek was dat wel een mooie boodschap. Alhoewel, mijn Congolese buurman zou me waarschijnlijk aanraden om dan gewoon zes kinderen plannen.



Naschrift. Dat billboard is waarschijnlijk een van de communicatiemiddelen in de strijd voor de (ongeveer) vier-kinderen-politiek. Ongeveer, want de ene bron zegt twee, de ander weer drie. Dus het exacte aantal weet ik niet. Maar het zouden er maar al te goed vier kunnen zijn, want aan dat is een magisch getal. Vier is namelijk precies het aantal kinderen dat de hooggewaardeerde president van Rwanda heeft.

Vocabulaire. Voor de Julialiefhebbers

Ik stel het me zo voor. In Den Haag zou ik met het winterse weer aan Julia vragen: 'Julia, wat ben je aan het doen?' [Ja, ik schep er nogal behagen in om haar volzinnen te laten maken, vind het in ieder geval geweldig om te zien hoe haar taalontwikkeling vordert. Met rasse schreden zelfs.]

Maar goed, dan zou ze iets antwoorden als 'sneeuw zien' of 'ijs zien' of 'vogels zien'.

Vanochtend was Julia even uit het zicht. Zowel Johan als ik konden haar niet zo snel vinden, dus vanaf de veranda riep ik naar haar. 'Jaha', antwoordde ze.

'Aha, daar ben je. Wat ben je aan het doen?', vroeg ik, terwijl ik over de rand ging hangen, waardoor ik haar innig vergenoegd in kleermakerszit op de betonnen trap naar de tuin zag zitten.

'Kakkerlak zien! ' was haar antwoord.

Het strand bij Bujumbura

Iedereen waarschuwt je ervoor: het aanlokkelijke water van het Rwandese Kivu-meer heeft wel bilharzia in zich. Bilharzia is een nare ziekte die je krijgt door geniepige kleine beestjes die zich ongemerkt door je huid naar binnen dringen als je zwemt, pootje baadt, of zelfs maar een douche neemt in geïnfecteerd water.

Daarom was ik reuze blij dat we in de kerstvakantie naar het Tanganyika-meer in Burundi gingen, waar je die ziekte niet kan krijgen vanwege de golven in het meer. Een topografische opfrissertje: het Tanganyikameer strekt zich uit van Burundi tot en met Tanzania, is enorm groot, en ook de hoofdstad Bujumbura van Burundi ligt er aan. En hoe.

Het meer was geweldig. Elke ochtend vroeg namen we een duik voordat de zon zo hard begon te branden dat je zeker wist dat je in het water zo rood zou worden als een kreeft.

Een paar dagen later onmoetten we een Nederlands gezin op het strand, van wie de vrouw in kwestie bij de Nederlandse ambassade in Kigali werkt. Zij verklaarde ons voor gek, omdat er weliswaar geen bilharzia voorkomt, maar wel krokodillen en nijlpaarden. Via haar werk had ze de meest afschuwelijke verhalen gehoord.

We woven haar angst wat weg, want op elke vierkante meter waren er lokale vissers, militairen en kleine kindjes te vinden, die lustig in het water ronddobberden. Niet bepaald alleen onnozele bazungu’s dus. Een nijlpaard – van zichzelf tamelijk anstige beesten – zou wel gek zijn om in dat gewoel terecht te komen.

Toch was die ontmoeting wel debet aan een verminderd plezier als ik Julia weer met haar bandjes om zag rondspatteren en ik mijn rondjes door het water maakte. Van elke ronddrijvende tak maakte ik gelijk een krokodil.

En het bordje van het hotel bij het strand ‘the hotel takes no responsibility for guests who swim in the lake’ kreeg ook een steeds lugubere bijklank.

Maar we lieten ons niet weerhouden. Daarvoor was het water veel te warm en het genoegen te groot. Op de dag van ons vertrek gingen we daarom weer vroeg naar het strand voor een laatste duik.

En daar was ‘ie, tot mijn starre verbazing: precies voor onze neus, op nog geen twintig meter afstand, dreef daar een nijlpaard. Helemaal alleen, van kop tot staart onder water, alleen de ogen een stukje boven de waterspiegel.

We hadden natuurlijk een paar meter kunnen opschuiven voor dat laatste baantje. Toch trokken we dat - o zo saai - in het zwembad van ons hotel.